donderdag 8 januari 2015

K+L 2 : nog even bij de kribbe verwijlen


NOG EVEN BIJ DE KRIBBE VERWIJLEN

 

Hoe kun je tot het Kerstekind naderen? In de kinderwoorddienst werd daartoe het verhaal van de aster weergegeven met als vertelster Isabelle en de verpersoonlijking van de aster (Rika), het water (Marie), de wind (Felix), de berg (Lucas) en het schaap (Matthias).

Isabelle: Er was eens een aster die in de herfstdagen, toen al de andere bloemen al lang uitgebloeid waren, nog in haar groene knop zat. Pas op een late oktobermorgen, toen de overige asters reeds slap en bruin verwelkt waren, bloeide de aster open. Dat bleef zo door weer en wind en vrieskou tot Kerstmis.

Plots werd die eeuwenoude trek wakker die alle dieren en planten op Kerstnacht naar de Kribbe dreef. De paarden en koeien stonden recht in de stallen en staken hun koppen in de richting van Bethlehem. Ook de bomen en de struiken voelden de drang naar de trek. De bomen hadden daar al ondervinding van; ze ruisten en knikten even een groet naar de kribbe en vielen dan terug in hun lange winterslaap. Maar de aster was nog te jong om te begrijpen dat het voor een bloem zomaar niet gaat om op eigen krachten de weg te gaan naar de kribbe. De aster zei:

Rika: Wat wordt het hier ijzig koud! Lang kan ik het hier niet meer volhouden en ik zou zo graag op kerstnacht dicht bij de kribbe willen zijn.

Isabelle: Toen rukte ze hevig aan haar wortels, schudde zich over en weer en voelde hoe de natte aarde begaf en haar wortels vrijkwamen.  Ze hoorde naast zich het zachte geruis van de heldere beek en zei:

Rika: Watertjelief, jij bent zo snel, wil jij me meenemen naar de stal waar vannacht het kerstekind wordt geboren? Het roept mij en ik wil bij Hem zijn als Hij geboren wordt.

Marie: Je bent goed gek, kruip liever rap terug met je wortels in de grond. Je zult verdorren en doodgaan van de kou. Ik hoor ook wel die stem die ons roept, maar wat niet kan moet je ook niet doen en vooral toch zo geen dwaasheden.

Rika: Ach water, ik voel dat ik ga sterven. Ik zou graag bij Hem zijn als het zover is.

Marie: Jij hebt eigenlijk wel een mooie wens. Ik wil je wel helpen als ik ook iets van jou krijg. Geef mij je mooie kroon om mee te spelen en ik breng je zo ver ik maar kan.

Rika: Neem mijn kroon.maar. ’t Is beter zonder kroon bij Hem te zijn dan hier met kroon en al te moeten blijven liggen…

Isabelle: Toen wentelde de aster zich in het water van de beek. Het water rukte aan de kelk en zoog het laatste beetje honing uit het hart van de bloem. De aster liet zich gewillig meevoeren, kilometers ver. In een grote bocht stuurde het water haar een draaikolk in. Toen wierp ze haar op de droge oever en zei:

Marie: Verder kan ik niet, maar vraag de wind dat hij je verder brengen wil. Zelf draai ik hier in kringetjes, anders krijgt de vrieskou mij te pakken.

Isabelle: Zo lag de aster schamel en naakt langs de kant. Ze had wel kunnen schreien omdat ze hier, halverwege de kribbe, toch nog zou moeten sterven. Plots voelde ze de wind voorzichtig langs haar strijken. Ze dacht aan het laatste advies van de beek en ze vroeg:

Rika: Lieve wind, doe mij een plezier en breng mij naar de stal waar vannacht het Jezuskind geboren wordt.

Felix: Ja, dat is erg voor jou. Ik ben wel haastig en moet eigenlijk een andere richting uit, maar als jij me je geur geeft, zal ik doen wat je wil.

Rika: Neem maar mijn geur, wat zou ik aan mijn geur hebben als ik mijn kroon reeds weggaf. Ik wil alleen nog bij de kribbe sterven.

Isabelle: Terwijl de wind de geur van de bloem diep inademde, droeg hij haar in zijn armen door de lucht zo ver tot hij bij een berg kwam, waar hij niet over geraakte. Daar liet hij de bloem vallen, helemaal op de top. De wind zei:

Felix: Vaarwel, bloemetje lief, verder kan ik je niet dragen. Maar vraag de berg of hij je brengen wil. Ik had het graag gratis gedaan, maar ik heb zo zelden wat plezier in mijn leven. Jouw geur zal mij nu nog een hele tijd vergezellen.

Isabelle: De aster lag daar zo hulpeloos op de top van de berg. Ze wou absoluut bij de kribbe geraken en vroeg smekend aan de berg:

Rika: Goede berg, jij die zo sterk en zo hoog bent, wil jij mij naar de Heilige Stal brengen? Het Kerstekind roept mij en ik wil zo graag naar Hem toe.

Lucas: Geef mij dan je wortels, dan kan ik in de lente zelf bloemen dragen. Dan zal ik je brengen, zo ver als ik kan.

Isabelle: Nu aarzelde de aster toch wel even; ze was al zo arm dat ze zelf haast niets meer had om aan het Kind te geven. Maar dringender klonk haar de roep van de kribbe daarbeneden en daarom antwoordde ze:

Rika: ’t Is goed, neem mijn wortels, maar breng me toch vlug bij het Kind in de stal.

Isabelle: Toen zoog de berg de kleine, tere wortels vast, hij rukte de stengel af en liet de aster naar beneden glijden en hij zei:

Lucas: Verder kan ik je niet brengen, maar vraag aan een van de schapen die ginder aankomen dat ze jou naar de kribbe brengen. Ze gaan precies de goede richting uit.

Isabelle: Een paar herders trokken langs de weg die door het dal liep. Een schaap dat wat terzijde liep, keek verlangend naar de stengel van de aster die het schaap aansprak:

Rika: Schaapjelief, spaar mijn leven. Aan mij valt er toch niet veel meer te knabbelen.

Matthias: Ja, dat merk ik, veel zaaks ben je niet meer.

Rika: Jij hebt stevige, rechte benen, die je kunnen dragen waar je maar wilt. Ik lig hier langs de weg. Maar ik zou zo graag bij de kribbe willen zijn waar deze nacht Onze-Lieve-Heer geboren wordt. En ik heb echt niet veel tijd meer.

Matthias: Eigenlijk ben ik met mijn zusters ook op weg naar de kribbe. Luister: ik breng je zo ver op voorwaarde dat je mij je stengel geeft om op te eten.

Rika: Vannacht zal ik toch sterven. Als ik maar in de stal geraak! Eet maar mijn stengel op, maar dan heel vlug. En breng mij dan eindelijk bij de kribbe!

Isabelle: Toen knabbelde het schaap de stengel op en ging met wat nog van het bloempje overbleef voorzichtig naar de stal. Toen de twee herders met hun schapen in de stal kwamen en dicht bij de kribbe gingen neerknielen, naderde een van hun dieren tot vlak bij het Kind. en legde voorzichtig wat er nog restte van de kleine aster in de kribbe: een klein, halfdood en geheel verfomfaaid bosje pluisjes en verdorde blaadjes, zonder kroon, zonder stengel, zonder geur en zonder wortels.

De jonge vrouw die naast de kribbe zat, nam glimlachend de bloem en legde ze voorzichtig in de handjes van het Kind. En ze sprak tot de herders: Arm, naakt en zonder iets, zei ze, net als Hij. Alleen wie afstand doet van alles kan tot dit Kerstekind naderen. Toen brak het kleine, schamele hart van de bloem met een snik van groot geluk en diepe vreugde.

Foto's vind je op http://www.sintmaartenkortrijk.be/vormcat/doopselHeer15.htm

Geen opmerkingen:

Een reactie posten