NOG EVEN BIJ DE
KRIBBE VERWIJLEN
Hoe
kun je tot het Kerstekind naderen? In de kinderwoorddienst werd daartoe het
verhaal van de aster weergegeven met als vertelster Isabelle en de
verpersoonlijking van de aster (Rika), het water (Marie), de wind (Felix), de
berg (Lucas) en het schaap (Matthias).
Isabelle: Er was eens
een aster die in de herfstdagen, toen al de andere bloemen al lang uitgebloeid
waren, nog in haar groene knop zat. Pas op een late oktobermorgen, toen de
overige asters reeds slap en bruin verwelkt waren, bloeide de aster open. Dat
bleef zo door weer en wind en vrieskou tot Kerstmis.
Plots
werd die eeuwenoude trek wakker die alle dieren en planten op Kerstnacht naar
de Kribbe dreef. De paarden en koeien stonden recht in de stallen en staken hun
koppen in de richting van Bethlehem. Ook de bomen en de struiken voelden de
drang naar de trek. De bomen hadden daar al ondervinding van; ze ruisten en
knikten even een groet naar de kribbe en vielen dan terug in hun lange
winterslaap. Maar de aster was nog te jong om te begrijpen dat het voor een
bloem zomaar niet gaat om op eigen krachten de weg te gaan naar de kribbe. De
aster zei:
Rika: Wat wordt het hier ijzig koud! Lang kan ik
het hier niet meer volhouden en ik zou zo graag op kerstnacht dicht bij de
kribbe willen zijn.
Isabelle: Toen rukte ze
hevig aan haar wortels, schudde zich over en weer en voelde hoe de natte aarde
begaf en haar wortels vrijkwamen. Ze
hoorde naast zich het zachte geruis van de heldere beek en zei:
Rika: Watertjelief, jij bent zo snel, wil jij me
meenemen naar de stal waar vannacht het kerstekind wordt geboren? Het roept mij
en ik wil bij Hem zijn als Hij geboren wordt.
Marie: Je bent goed
gek, kruip liever rap terug met je wortels in de grond. Je zult verdorren en
doodgaan van de kou. Ik hoor ook wel die stem die ons roept, maar wat niet kan
moet je ook niet doen en vooral toch zo geen dwaasheden.
Rika:
Ach water, ik voel dat ik ga sterven. Ik zou graag bij Hem zijn als het zover
is.
Marie: Jij hebt
eigenlijk wel een mooie wens. Ik wil je wel helpen als ik ook iets van jou
krijg. Geef mij je mooie kroon om mee te spelen en ik breng je zo ver ik maar
kan.
Rika: Neem
mijn kroon.maar. ’t Is beter zonder kroon bij Hem te zijn dan hier met kroon en
al te moeten blijven liggen…
Isabelle: Toen wentelde de
aster zich in het water van de beek. Het water rukte aan de kelk en zoog het
laatste beetje honing uit het hart van de bloem. De aster liet zich gewillig
meevoeren, kilometers ver. In een grote bocht stuurde het water haar een
draaikolk in. Toen wierp ze haar op de droge oever en zei:
Marie: Verder kan ik
niet, maar vraag de wind dat hij je verder brengen wil. Zelf draai ik hier in
kringetjes, anders krijgt de vrieskou mij te pakken.
Isabelle: Zo lag de aster
schamel en naakt langs de kant. Ze had wel kunnen schreien omdat ze hier,
halverwege de kribbe, toch nog zou moeten sterven. Plots voelde ze de wind
voorzichtig langs haar strijken. Ze dacht aan het laatste advies van de beek en
ze vroeg:
Rika: Lieve
wind, doe mij een plezier en breng mij naar de stal waar vannacht het Jezuskind
geboren wordt.
Felix: Ja, dat is erg
voor jou. Ik ben wel haastig en moet eigenlijk een andere richting uit, maar
als jij me je geur geeft, zal ik doen wat je wil.
Rika: Neem
maar mijn geur,
wat zou ik aan mijn geur hebben als ik
mijn kroon reeds weggaf. Ik wil alleen nog bij de kribbe sterven.
Isabelle: Terwijl de
wind de geur van de bloem diep inademde, droeg hij haar in zijn armen door de
lucht zo ver tot hij bij een berg kwam, waar hij niet over geraakte. Daar liet
hij de bloem vallen, helemaal op de top. De wind zei:
Felix: Vaarwel,
bloemetje lief, verder kan ik je niet dragen. Maar vraag de berg of hij je
brengen wil. Ik had het graag gratis gedaan, maar ik heb zo zelden wat plezier
in mijn leven. Jouw geur zal mij nu nog een hele tijd vergezellen.
Isabelle: De aster lag
daar zo hulpeloos op de top van de berg. Ze wou absoluut bij de kribbe geraken
en vroeg smekend aan de berg:
Rika: Goede berg, jij die zo sterk en zo hoog bent,
wil jij mij naar de Heilige Stal brengen? Het Kerstekind roept mij en ik wil zo
graag naar Hem toe.
Lucas: Geef mij dan
je wortels, dan kan ik in de lente zelf bloemen dragen. Dan zal ik je brengen,
zo ver als ik kan.
Isabelle: Nu aarzelde de aster toch wel even; ze
was al zo arm dat ze zelf haast niets meer had om aan het Kind te geven. Maar
dringender klonk haar de roep van de kribbe daarbeneden en daarom antwoordde
ze:
Rika: ’t Is goed, neem mijn wortels, maar breng me
toch vlug bij het Kind in de stal.
Isabelle: Toen zoog de berg de kleine, tere
wortels vast, hij rukte de stengel af en liet de aster naar beneden glijden en
hij zei:
Lucas: Verder kan ik
je niet brengen, maar vraag aan een van de schapen die ginder aankomen dat ze
jou naar de kribbe brengen. Ze gaan precies de goede richting uit.
Isabelle: Een paar
herders trokken langs de weg die door het dal liep. Een schaap dat wat terzijde
liep, keek verlangend naar de stengel van de aster die het schaap aansprak:
Rika: Schaapjelief,
spaar mijn leven. Aan mij valt er toch niet veel meer te knabbelen.
Matthias: Ja, dat merk ik,
veel zaaks ben je niet meer.
Rika: Jij
hebt stevige, rechte benen, die je kunnen dragen waar je maar wilt. Ik lig hier
langs de weg. Maar ik zou zo graag bij de kribbe willen zijn waar deze nacht Onze-Lieve-Heer
geboren wordt. En ik heb echt niet veel tijd meer.
Matthias: Eigenlijk ben
ik met mijn zusters ook op weg naar de kribbe. Luister: ik breng je zo ver op
voorwaarde dat je mij je stengel geeft om op te eten.
Rika: Vannacht zal ik toch sterven. Als ik maar in
de stal geraak! Eet maar mijn stengel op, maar dan heel vlug. En breng mij dan
eindelijk bij de kribbe!
Isabelle: Toen knabbelde
het schaap de stengel op en ging met wat nog van het bloempje overbleef
voorzichtig naar de stal. Toen de twee herders met hun schapen in de stal
kwamen en dicht bij de kribbe gingen neerknielen, naderde een van hun dieren
tot vlak bij het Kind. en legde voorzichtig wat er nog restte van de kleine
aster in de kribbe: een klein, halfdood en geheel verfomfaaid bosje pluisjes en
verdorde blaadjes, zonder kroon, zonder stengel, zonder geur en zonder wortels.
De
jonge vrouw die naast de kribbe zat, nam glimlachend de bloem en legde ze
voorzichtig in de handjes van het Kind. En ze sprak tot de herders: Arm, naakt en zonder iets, zei ze, net als Hij. Alleen wie afstand doet van
alles kan tot dit Kerstekind naderen. Toen brak het kleine, schamele hart
van de bloem met een snik van groot geluk en diepe vreugde.
Foto's vind je op http://www.sintmaartenkortrijk.be/vormcat/doopselHeer15.htm
Foto's vind je op http://www.sintmaartenkortrijk.be/vormcat/doopselHeer15.htm
Geen opmerkingen:
Een reactie posten